PERSOON
BESCHRIJVEN (hoofdstuk 5)
Voici Alain.(
= Dit is Alain.) Il a trente-trois ans. Il est néerlandais. Il parle
néerlandais, anglais et un peu français. Il est grand. Il a les cheveux
bouclés. Il a les yeux verts. Il porte un T-shirt rouge et un jean bleu de la
marque Chasin. Le jean est vieux. Et il a des baskets blanches Adidas. Il a un
style sportif.Alain habite
à Amsterdam, cent cinquante-cinq Keizersgracht. Sa maison est au
rez-de-chaussée. Il a une cuisine, une salle de bains, une salle de séjour et
deux chambres. Il n’y a pas de jardin. Il a aussi un chat. Le chat est blanc et
il s’appelle Poes.
…
Opdracht
- Zoek een plaatje van een persoon. Je moet de kleding goed kunnen zien.
- Beschrijf de persoon: naam, uiterlijk, kleding, kleuren, woning, familie, huisdieren. Zorg dat de tekst bij het plaatje past.
- plm 100 woorden.
- Je mag een woordenboek gebruiken, maar de basis zijn zinnen uit je boek. Vertaalde Nederlandse zinnen leveren slecht Frans, dus een slecht cijfer op.
- Schrijf in het net. Sla steeds een regel over. Zet het aantal woorden er onder. Plak het plaatje er met een plakbandje bij. Lever in.
- Ik kijk na en geef een cijfer.
- Je mag het nog eens verbeteren, uittypen, versieren, plaatje er mooi bij plakken voor een extra punt.
* Maak een WORD-document.
* Zet bovenaan je voornaam, achternaam, klas.
* Maak één voor één de onderstaande opdrachten. Doe dat als volgt:
Neem de zinnen van de phrases clé en varieer daarop.
Gebruik daarvoor http://desmadeleines.blogspot.nl/ .
Vertaal geen Nederlandse zinnen en gebruik geen vertaalmachines.
Houd je zinnen kort en simpel: 5 à 7 woorden per zin.
* Print je document uit en lever het in. Bewaar het zelf goed op je computer.
alinea 1
Stel jezelf voor: naam, jongen / meisje, leeftijd, nationaliteit, verjaardag (voor datum: le), talen.
alinea 2
Vertel: waar woon je (stad), wat voor huis (huis / appartement), noem 2 gebouwen in je wijk (Dans mon quartier, il y a...), ver van school (H2), je kamer, wat staat er in?
alinea 3
Vertel: broers en zussen, namen, leeftijd, huisdieren
alinea 4
Vertel: school, klas, lievelingsvak, welk vak niet leuk, waarom (niet), hoe ga je naar school? Tip: voor de schoolvakken: le / la / les.
alinea 5
Vertel wat je graag draagt (H5). Begin met: J'aime porter.... of "Mes vêtements préférés sont..." Kleed je helemaal aan! Noem ook kleuren. Vertel ook hoe je er uit ziet.
alinea 6
Vertel of je aan sport doet, hoe vaak in de week, op welke dag.
alinea 7
Vertel 3 dingen die je afgelopen weekend hebt gedaan. Begin je eerste zin met “Le weekend passé…”